De zelfdeterminatietheorie is oorspronkelijk ontwikkeld door Deci en Ryan en verder uitgewerkt en aangevuld door wetenschappers over de hele wereld. De grondgedachte van Deci en Ryan is, dat mensen actieve organismen zijn met een natuurlijke behoefte aan groei, uitdagingen en nieuwe ervaringen. Deze natuurlijk behoefte tot ontwikkeling verloopt niet automatisch maar vereist voortdurend sociale ondersteuning. De zelfdeterminatietheorie probeert inzicht te geven in de wisselwerking tussen extrinsieke krachten die op een persoon inwerken aan de ene kant en zijn intrinsieke motivatie en psychologische behoeften aan de andere kant. Daarbij wordt er ook aandacht besteed aan de manier waarop sociale en culturele factoren het gevoel van vrije wil en initiatief vergemakkelijken of ondermijnen.

Deci en Ryan onderscheiden drie universele psychologische basisbehoeften: autonomie, competentie en verbondenheid. Deze basisbehoeften zijn essentieel voor het kunnen inzetten van vrijwillige, kwalitatief hoogwaardige vormen van motivatie en betrokkenheid bij activiteiten, wat zorgt voor verbeterde prestaties, doorzettingsvermogen en creativiteit.

  • Autonomie heeft te maken met de vrije wil. Iemand die autonoom is, is zelfsturend en kan eigen keuzes maken.
  • Een competente leerling is een leerling die zich bekwaam voelt en ervaart dat hij steeds beter in iets wordt.
  • Verbondenheid staat voor de behoefte om erbij te horen, samen te delen en zich veilig te voelen. Daarnaast gaat verbondenheid over de behoefte om een bijdrage aan de wereld te leveren die verder gaat dan het eigen belang.

De zelfdeterminatietheorie is een metatheorie die uit verschillende mini theorieën bestaat. Elke mini theorie verklaart een facet van motivatie of persoonlijk functioneren.

  1. Cognitive evaluation theorie (CET) gaat over intrinsieke motivatie. Hierbij gaat het om motivatie van binnenuit, waarbij het gedrag zelf voldoening geeft. Intrinsieke motivatie is een levenslange creatieve bron. In de CET wordt ingegaan op de effecten van sociale factoren op de intrinsieke motivatie, zoals beloningen of controle.
  2. Organismic integration theory (OIT) richt zich op verschillende vormen van extrinsieke motivatie. Extrinsieke motivatie is motivatie van buitenaf. Er worden vier verschillende vormen van extrinsieke motivatie onderscheiden: externe regulering, introjectie, identificatie en integratie. Deze motivatievormen worden niet gezien als ontwikkelingsstadia die doorlopen moeten worden, maar als een continuüm waarbij het gedrag aan de ene kant vrijwel volledig extern gestuurd wordt (externe regulatie) en aan de andere kant geïntegreerd en zelfsturend is (integratie). Het voldoen aan de drie basisbehoeften, autonomie, verbondenheid en competentie is een voorwaarde om tot internaliseren te komen.
  3. Causality orientations theory (COT) beschrijft individuele verschillen tussen personen in de manier waarop zij met hun omgeving omgaan en gedrag reguleren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten oriëntaties: autonomie georiënteerd, controle georiënteerd, onpersoonlijk georiënteerd.
  4. Basic psychological needs theory (BPNT) is een theorie waarin wordt uitgewerkt in welke mate de drie psychologische basisbehoeften van belang zijn voor het functioneren en welzijn van een persoon. De theorie stelt dat deze drie behoeften van essentieel belang zijn en dat wanneer deze worden gedwarsboomd dit invloed heeft op de psychische gezondheid van een persoon.
  5. Goal contents theory (GCT) richt zich op het verschil van de impact die intrinsieke versus extrinsieke doelen hebben op motivatie en welzijn. Het voldoen aan doelen wordt gezien als een basisbehoefte die is geassocieerd met welzijn. Extrinsieke doelen zoals roem of financieel succes worden vaker geassocieerd met een lager welzijn dan intrinsieke doelen zoals persoonlijke groei en waardevolle relaties. Uit onderzoek blijkt dat intrinsieke doelen vaker voldoening geven.
  6. Relationships motivation theory (RMT) stelt dat de psychologische basisbehoefte verbondenheid essentieel is voor het welzijn. Daarbij wordt aangemerkt dat de kwalitatief hoogwaardigste relaties, die relaties zijn waarin de partner de autonomie, competentie en verbondenheid van de ander ondersteunt.
Share

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *